Op moeilijke momenten surf ik naar sites waar stimulerende informatie staat over het stoppen-met-roken. De voordelen slurp ik tot op de bodem leeg, maar ik ben ook extra nieuwsgierig naar de ontwenningsverschijnselen. Lichamelijk zijn ze, behalve een verdwaald hoestje, voorbij maar in mijn hoofd waart een hardnekkig neerslachtig spook. Een depressie mag ik het niet noemen, dat is een zware ziekte en die heb ik niet. En toch kijk ik somber tegen de wereld aan. Ik had gehoopt dat ik al snel vrolijk ademend door het huis zou dartelen, maar niets is minder waar. Lusteloos trek ik mezelf de dag door en behoudens een opleving hier of daar blijft mijn tevredenheidmeter diep onder het gewenste niveau.
Ik probeer het wel, elke dag weer. Ergens is er een wil om die kar te trekken die mij voorwaarts helpt naar een zonniger toekomst, zonder de randvoorwaarden, die inherent waren aan een rookverslaving. Het nieuwtje van mijn stoere niet-meer-roken-actie is er af en het is ook voor mij weer zo normaal dat ik niet rook, dat ik er bijna weer aan zou beginnen omdat mijn lichaam voor een groot deel ontgift is. Grapje, de voordelen wegen nog steeds op tegen de nadelen. Met de dag voel ik me fitter, energieker dan ik me ooit gevoeld heb. Een groot en zwaarwegend pluspunt.
Wat is dan toch het probleem, zou je denken? Ik mis iets. En wat ik mis is een imaginaire vriend die me op momenten dat het minder ging, de nodige moed inblies. Uiteraard realiseer ik me nu dat die vriend mij louter op de vlucht nam uit de werkelijkheid. En omdat hij er niet meer is, ervaar ik zijn afwezigheid als een soort rouw. Misschien verklaart iedereen mij voor gek, maar de enige reden die ik voor mijn neerslachtigheid kan bedenken is het gevoel van verlies. Noem het overdramatiseren, ik noem het een keiharde confrontatie die ik moet aangaan met mezelf. Winnen en overwinnen zullen mijn goals moeten zijn, maar daarbij mag ik wel rouwen totdat de randjes rond mijn ingebeelde vriend versleten zijn.
For the record: vijf weken rookvrij