Nog geen vijf minuten

Nog geen vijf minuten

 

Ze kijkt naar de rode cijfers van de klok die boven de deur hangt: 19.55 uur. Haar geboortejaar. Nog vijf hele minuten totdat hij haar maaltijd komt voorschotelen. Zoals hij elke dag, stipt om 20.00 uur doet. Wat voor een dag is het eigenlijk vandaag? Ze betrapt zich er op dat ze nog een keer naar de klok kijkt: de cijfers verspringen naar 19.56 uur. Waarom had ze net niet ietsje later gekeken? Is dit dan een teken? Met haar ogen dwingt ze tijd vooruit, terwijl haar mondhoeken lekken als een kwijlende hondenbek. Gek genoeg kan ze zich verheugen op de vijf minuten, die ze elke dag van hem krijgt. En op elke vijfde dag neemt hij een waskom en verschoning mee. De kleren ruiken altijd naar Ariel, een geur die ze vast wil houden, die haar vertelt dat ze nog leeft. Ze rolt om, tilt de matras een beetje op en krast met haar nagel in het hout van de lattenbodem waarop haar matras rust. Ze voelt met haar vingers en telt: vandaag ligt ze hier precies vijfenvijftig dagen.

Met een schok realiseert ze zich dat ze ook een keer jarig moet zijn. Dit jaar wordt ze vijfenvijftig.  Allemaal voortekens waaraan ze zich moet vastklampen. Zou hij dit weten? Misschien kan ze het hem straks vragen. En misschien geeft hij dit keer antwoord, als uitzondering op zijn eeuwige zwijgen. Als ze het rammelende geluid van sleutels hoort, gaat ze rechtop zitten en kamt met haar vingers door de slierten haar die aan haar hoofd vastgekoekt zitten. Als ze goed geteld heeft, brengt hij vandaag niet alleen haar eten. Ze hoopt dat hij deze keer de waskom met warm water heeft gevuld en het liefst zou ze er stukje zeep bij krijgen. Toch is ze gewend geraakt aan de geuren die haar lichaam omhullen. Zolang ze zichzelf kan ruiken, is haar bestaan nog niet voorbij.

Nadat ze wakker was geworden in een verduisterde ruimte had ze het idee gehad dat ze jaren had geslapen. De elektrische klok boven de deur gaf alleen de tijd weer. De eerste keer toen hij binnenkwam had ze hem nog durven vragen welke dag het was en welk jaar.
‘Het is nog steeds 2010’, had hij gezegd en daar had ze het mee moeten doen. Zijn stem was ongewoon zacht geweest en het klonk bijna alsof hij moeite had haar toe te spreken. Het werd voor haar een obsessie, een dwang die ze nodig had om zichzelf niet te verliezen door keer op keer zijn woorden in haar herinnering op te roepen.  En elke avond, als hij voor haar stond, probeerde ze een stukje meer van hem te ontdekken. Zijn ogen kon ze uitspellen: zijn oogleden hingen een beetje af, en waren omringd door rimpels, wat haar deed vermoeden dat hij middelbaar was. Zijn figuur kromde licht bovenin zijn rug, en ze had een keer een paar grijze haren onder zijn masker zien uitsteken.

De tijd springt naar 20.00 uur, het slot kraakt, de deur gaat open. Knipperend tegen het licht van de TL buis die direct aanspringt, kijkt ze naar hem op en dan naar het blad dat hij naast haar neerzet. Een seconde lang kijkt hij terug en steekt dan zijn hand op – vijf vingers, vijf minuten- en vertrekt. Normaal brengt hij op elke vijfde dag ook schone kleren mee, verwisselt de wc-emmer en kan ze zich wassen in de kom water die hij naast haar bed plaatst. Is dit ook een teken? Hij is nog nooit van zijn patroon afgeweken. Het is ook haar patroon geworden, hoe gek dat ook klinkt. Ze gaat zitten in een lotushouding en bestudeert het tableau dat ze voor zich ziet. Ze telt dit keer vijf boterhammen, gevierendeeld en belegd met jam, hagelslag, kaas, worst en een goedje dat ze niet kan thuisbrengen. Eerst neemt ze een slokje water uit het flesje om haar mond te zuiveren. Rituelen zijn goed. Ze gorgelt en spoelt, en terwijl ze haar vingers op haar neus klemt, spuugt ze het uit in de wc-emmer die aan haar voeteneind staat. Hierna mag ze geen druppel meer verspillen.

Ze knijpt haar ogen half dicht en gluurt tussen haar wimpers naar het bord dat voor haar staat. Ze moet het zo lang mogelijk rekken en wachten tot het licht uitgaat. Ze gunt hem geen blik op haar hongerigheid en heeft zich aangewend om vijf minuten te wachten. Het bord lijkt wel op een verleidelijke taart, zoals ze die maakte voor de peuters op de kinderafdeling. Aan de buitenste rand liggen de stukjes brood met kaas en worst, om en om gerangschikt. Daarbinnen een cirkel van hagelslag en jam en in het midden de stukjes met het onbestemde goedje. Ze gaat boven het bord hangen, doet haar ogen dicht en ruikt en snuift alsof ze voor de koelkast in haar keuken staat. Ze drukt haar neus bijna op de stukjes die in het midden liggen. Waar ruikt dit toch naar? Ze duwt haar vinger in de sponsige emulsie en brengt haar vingertopje dicht bij haar neus. Het lijkt wel kattenvoer. Ze durft het niet af te likken en veegt haar vinger af aan de matras.

Ze had het allemaal uitgedokterd. Om de vijftien minuten een stukje zodat ze tot 24.00 uur kan eten. En elk uur een beetje water. Ze had de slokjes bijgehouden: krap vijfentwintig in een flesje en met een beetje spuug erbij kon ze het net uithouden tot de volgende dag 20.00 uur. Eindelijk verspringt de klok naar 20.05 uur. De TL buis flikkert, gaat uit, maar springt dan weer aan. Wat is hij van plan? Is dit een nieuwe methode om haar te breken? Zou hij haar soms bespieden? Zit er in die klok een verborgen infrarode camera?
Niet aan denken, spreekt ze zichzelf toe en als ze bijna niet meer op kan houden met kwijlen, zet ze het bord op schoot en zendt een intense blik naar boven.
“Kom maar op klootzak, kijk maar hoe goed ik ben, mij krijg je niet klein”, is wat ze met haar ogen tegen hem schreeuwt. Stiekem maakt ze van haar vuist een middelvinger voordat ze haar wijsvinger uitsteekt en boven het bord plaatst. Ze schraapt haar keel, zet haar vinger in zweefstand en neuriet dan zachtjes: “Iene miene mutte, tien pond grutten, tien pond kaas, jij bent de baas.”
Ze prikt haar vinger in het stukje brood met de hagelslag, stop deze in haar mond en laat de korreltjes op haar op tong smelten, als voorbereiding op haar eerste hapje. In een stukje kan ze vijf keer bijten, minus het korstje dat ze altijd als laatste tussen haar lippen duwt om op te sabbelen.

Het licht gaat uit en opnieuw aan:  het lijkt alsof de buis het dreigt te begeven, of…dat hij haar achter de deur met de lichtknop aan het  terroriseren is. Kampmethoden. Ze had ooit in een psychologietijdschrift gelezen hoe je op een simpele manier iemand hartstikke gek kan maken met het verstoren van het waak-slaapritme door voortdurend lichtflitsen op iemand te richten, of druppelend water op zijn gezicht te laten vallen. Ze doet net alsof ze er niets van merkt, zet het bord terug op het blad en gaat languit liggen. Een nare huivering trekt door haar lichaam als ze weer naar de klok kijkt en ziet dat de tijd niet vooruit te branden is. Voor haar gevoel staat de klok al een eeuwigheid op 20.10 uur. Als het licht weer uitgaat, trekt ze het dunne dekentje helemaal over zich heen en begint te tellen op het ritme van haar hartslag. Bij elke 60e slag, steekt ze een vinger uit. Na vijf vingers tellen begint ze opnieuw. Al die tijd durft ze niet op de klok te kijken, en als ze bij vijftien keer  tot zestig tellen is aangekomen, slaat ze verwachtingsvol haar ogen op: 19.55 uur. Hè?

Plotseling hoort ze de sleutel opnieuw in het slot wrikken, de deur gaat langzaam op een kier. Al haar spieren staan op scherp wanneer ze langzaam overeind komt en de handen voor de ogen slaat als ze door een felle streep licht wordt verblind. In een flits ziet ze haar leven aan zich voorbij trekken: in 55 dagen heeft ze meer over zichzelf geleerd dan in 55 jaar. Ze voelt dat haar handen van haar ogen worden genomen.  Een weeïge ademtocht schampt haar neusgaten en ze voelt een vleugje wind langs haar gezicht strijken. Ze snuift het op: het ruikt als de ontluikende krokusjes in een vers gemaaid grasveld. Dan hoort ze kinderstemmen roepen en als ze opgetild wordt, voelt ze dat haar lichaam zweeft.

Ze knippert met haar ogen en voelt een zacht bolletje over haar lippen strijken, het smaakt naar citroen.
‘Welkom terug,’ zegt de zachte stem die ze uit duizenden herkent. Ze kijkt naar hem op en ziet zijn ogen glinsteren boven het monddoekje. Het haar bij zijn slapen lijkt veel grijzer geworden. En terwijl hij over haar wang aait, fluistert hij: ‘Wat een geluk, lieverd, je hebt het virus overwonnen. Direct nadat je was binnengebracht zweefde je op het randje, ze hadden geen vijf minuten later moeten komen. ’

 

©Jacqueline Coppens, 2012

Verhalenwedstrijd: www.damespraatjes.nl, 2012