Slaap kindje, slaap
Slaap kindje, slaap
Het slappe pakketje in haar handen voelt zwaar, ze moet hard knijpen om het vast te houden. Zijn lichaam schudt bij elke stap die ze zet. Haar polsen zijn verkrampt, maar ze houdt vol. Niet laten vallen, in godsnaam niet laten vallen.
Waar moet ze zijn? Vertwijfeld zoekt ze op de borden in de hal naar de Spoed Eisende Hulp. Een rode pijl wijst rechtdoor de gang in. Niemand die haar aankijkt, niemand die haar de weg verspert. Het is ook doodnormaal, een vrouw met een slapende baby op haar arm.
Ze slaat haar ogen neer en volgt hoe haar voeten elke tegel raken. Boink, boink, boink. Hart tegen hart, zou dat van hem nog kloppen? Schichtig kijkt ze op als een schouder haar arm schampt.
‘Pardon,’ zegt de witte jas in het voorbijgaan. Ze versnelt haar pas. De klapdeuren naar de SEH zwaaien automatisch open. In een seconde weet ze weer waarom, als een schorre stem vanachter uit haar keel weerklinkt:
‘Help me, help me dan! Mijn baby!’
Voorbijgangers blijven staan en in een waas ziet ze wijd opengesperde ogen die haar vanuit de wachtkamer aanstaren. Gaf hij maar een teken: “Ik ben er nog, veilig in jouw armen. Ik mankeer niets, ik ben alleen een beetje moe”.
Hoe blij was ze toen ze na een paar miskramen nog een kans kreeg. Wat was ze verrukt geweest van zijn zachte, geurende lijfje tegen haar borst, zijn lippen om haar tepel geslagen, zijn pruttelende smakgeluidjes, zijn knuistje stevig om haar vinger. Ze duwt dit beeld weg als ze haar pakketje overgeeft aan de toegesnelde verpleegkundige. Ze wordt naar een stoel gedirigeerd terwijl een andere witte vrouw de telefoon pakt en met een onverteerbare kalmte een oproep doet. Ze kan geen woord meer uitbrengen en als de vrouw haar iets te drinken in de handen duwt, klotst het water als door een wervelstorm over de rand van het glas. Nadat ze een slok heeft genomen, zwaait opnieuw de deur open. Een witte man. Alles is hier wit. Een onbestemde vrede daalt over haar neer. Is er dan toch een God? Moet hij haar niet eerst vergeven? Wat heeft ze Hem verwenst toen hij haar kostbaarste bezit had afgenomen. Zomaar op een dag, een dag die niet anders was dan andere dagen, tot de dag van vandaag.
Terwijl de witte man haar pakketje afwikkelt, vraagt hij intussen wat er gebeurd is.
‘Gevallen,’ hakkelt ze bijna onhoorbaar. ’Ik kon er niets aan doen,’ fluistert ze als hij zich met een diepe frons omdraait en een seintje aan de witte mevrouw geeft.
‘Komt u maar mee,’ zegt deze zacht. ‘Hier kunt u niets meer doen, wij zullen goed voor uw kindje zorgen.’
Ze laat zich meenemen naar een aangrenzend kamertje.
‘Wilt u iemand bellen?’ vraagt de witte vrouw.
Bellen, wie zou ze moeten bellen? Haar? Dat secreet dat zich godbetert Maria noemt? Ze schudt haar hoofd.
‘Straks, ik heb mijn mobiel thuisgelaten. Ik weet de nummers niet uit mijn hoofd.’
Zij is wel de laatste die ze wil bellen, zij die haar kind zomaar afstaat, die haar kind als tweedehands beschouwt, die haar kind in de steek laat, alleen omdat ze zo nodig moest gaan werken.
Schamper denkt ze terug aan hun eerste ontmoeting, toen ze tot haar vreugde was uitgenodigd voor een gesprek. Of ze zelf kinderen had, had die Maria gevraagd en of ze het geduld kon opbrengen om voor een jankertje te zorgen. Ze moest vooral niet denken dat dit een gemakkelijk baantje was. De baby had haar slapeloze nachten bezorgd en ze was blij dat ze eindelijk aan die terreur kon ontsnappen. Het was niet dat ze niet van het mannetje hield, voegde ze er nog wel nadrukkelijk aan toe. Ze werd aangenomen, maar alleen op voorwaarde dat ze hem behandelde volgens haar regels, waarvan de belangrijkste was dat ze hem gewoon moest laten huilen.
Op de gang hoort ze snelle voetstappen, rollende wielen, een hoop geschreeuw en korte commando’s. Daar gaat hij. Trillend opent ze haar tas, pakt de foto van het mannetje en drukt een zoen op zijn kale hoofdje.
‘Dag lieverdje, mama is hier, bij jou,’ fluistert ze en drukt de foto aan haar borst. Zo blijft ze zitten en als de geluiden achter de deur zijn weggestorven, staat ze op en ijsbeert heen en weer. Als de waarheid als een lekkende kraan binnen druppelt, draait haar maag om en net op tijd grijpt ze naar de prullenbak naast het bureau. Ze glijdt onderuit en op haar knieën kokhalst ze schokkend totdat de laatste beetjes gal haar lichaam hebben verlaten.
‘Mevrouw, gaat het wel?’ Ze voelt klopjes op haar wang en opent haar ogen. Boven haar hoofd hangt een akelige buis licht. Ze knippert en wendt haar hoofd naar een figuur die naast haar bed staat. Hemelsblauw. Of is het donkerblauw? Haar ogen vallen weer dicht, ze is zo moe. Slapen, je moet slapen, echoën de stemmen in haar hoofd.
‘Mevrouw, wakker blijven. Weet u nog wat er gebeurd is? U bent in het ziekenhuis, u hebt de baby gebracht, weet u dat nog?’
Ziekenhuis? Baby? Langzaam trekt ze bij en richt zich op haar ellebogen omhoog. Ze ligt in een gesloten bed, rondom hangen vaalgele gordijnen. De blauwe vrouw heeft een glas water in haar hand. Kennelijk moet ze drinken. Braaf neemt ze het glas aan, en drinkt het in een keer op. Ondanks de sloot water voelt haar tong nog van schuurpapier en blijft er een smerige smaak in haar mond hangen. Nadat de vrouw zwijgend haar lege glas heeft aangenomen, begint ze over haar hele lijf te schudden. Fragmenten van beelden vallen binnen als de vrouw zegt dat ze haar een paar vragen moet stellen. Ze fixeert haar blik op het vergeelde plafond en in een flits trekt de film van de afgelopen dag aan haar voorbij.
‘Vraagt u maar,’ zegt ze dof en ze draait zich op haar zij. Haar handen om het koude staal van de tralies geklemd.
‘Wat is er precies gebeurd?’ herhaalt de vrouw haar vraag.
Ze moet de tegenvraag over hoe het met hem gaat, onderdrukken en zucht heel diep. Voordat ze een antwoord kan geven, gaat de deur langzaam open. Een blond hoofd piept even om de hoek. Meteen daarna wordt de deur met een klap dichtgetrokken. Wat doet dat secreet hier? Ze moest toch werken? De hele dag? Ooit had ze haar beloofd goed voor de baby te zorgen. Dat heeft ze toch gedaan? Welke oppas waagt haar eigen leven en rijdt plankgas naar het ziekenhuis? Zij zou het er nooit voor over hebben gehad haar jankertje de liefde te geven, waar hij onophoudelijk om had geschreeuwd. Na een paar maanden van een harde training, was het haar wel gelukt om zijn janken een halt toe te roepen. Ze had bewezen dat ze een betere moeder was dan zij ooit zou kunnen worden. Alles stond al klaar om te vertrekken; zijn campingbedje, zijn tas met luiers en kleertjes, zijn lievelingsbeer en een doos voeding voor de eerste dagen.
Kennelijk voelen baby’s haarfijn aan dat er iets belangrijks staat te gebeuren en nadat ze zijn doorweekte luier voor de laatste keer had verschoond, zette hij het ineens op een huilen. Als straaljagers vlogen zijn uithalen dwars door haar trommelvliezen. Gek werd ze ervan. Ze had hem heen en weer geschud en door elkaar gerammeld totdat hij eindelijk begreep dat protesteren geen zin had en tevreden in haar armen in slaap gevallen was. Toen ze hem na een uurtje voor de grote reis wilde wekken, deed hij het ineens niet meer. Ongerust omdat ze hem met geen stok meer wakker kreeg, had ze hem op de achterbank van de auto gelegd en eerst doelloos een paar rondjes gereden. Omdat hij daarna nog steeds geen sjoege had gegeven, was ze uiteindelijk naar het ziekenhuis gevlucht. Wat kapot was, is nog altijd te maken.
En nu ligt ze hier, stukgeslagen en aangestaard door een vrouw in het blauw, die ineens van alles moet weten. Om tijd te rekken vraagt ze om een verpleegkundige: ze moet nodig naar de wc.
‘Hoeft niet,’ glimlacht de vrouw en ontkoppelt het zijhek. ‘Hiernaast is een toilet, ik wacht wel voor de deur.’
Terwijl ze luistert naar de waterval die uit haar lichaam klettert, denkt ze terug aan wat moeder altijd schreeuwde nadat vader haar alle hoeken van het huis had laten zien. “Hou op met dat eeuwige gejank!” gilde ze dan en met steevast dezelfde woorden erachteraan: “Wat kan ik er aan doen?”
Opnieuw voelt ze haar stevige handen die niet ophielden haar door elkaar te schudden totdat ze geen tranen meer over had. Nadat ze heeft doorgetrokken, beseft ze dat er geen weg terug is en neemt zich voor alles eerlijk op te biechten totdat ze, ergens in de verte, een baby hoort huilen.
©Jacqueline Coppens, 2012
Uit: Het Keerpunt, 2012